Strijd tussen een bepaling in een aandeelhoudersovereenkomst en de wet; de rol van redelijkheid en billijkheid

Regelmatig besluiten partijen die gezamenlijk ondernemen in een B.V. om hun onderlinge verhouding niet alleen door middel van de statuten van de B.V. te regelen, maar daarnaast ook een aandeelhoudersovereenkomst te sluiten om hun onderlinge relatie vast te leggen.

Wat nu als een afspraak in de aandeelhoudersovereenkomst in strijd is met de statuten van de B.V. of met een wettelijk voorschrift?

Onlangs oordeelde de rechter over het volgende geval.

In een aandeelhoudersovereenkomst is bepaald, dat een besluit tot ontslag van een bestuurder door de algemene vergadering (van aandeelhouders) slechts kan worden genomen met unanimiteit van stemmen van alle aandeelhouders.

Ten aanzien van ontslag van een bestuurder bepaalt de wet echter (onder meer) dat voor het ontslag van een bestuurder de statuten geen zwaardere meerderheid kunnen  voorschrijven dan twee derden van de uitgebrachte stemmen.

Drie van de vier aandeelhouders (75% van de stemmen) besluiten in de onderhavige casus tot ontslag van een bestuurder. De betreffende bestuurder vecht zijn ontslag aan met een beroep op de wettelijke regel.

In eerste instantie oordeelt de voorzieningenrechter dat de ontslagbepaling uit de wet niet in de weg staat aan de gebondenheid van de aandeelhouders aan de door hen gemaakte afspraak in de aandeelhoudersovereenkomst. Het besluit tot ontslag kan derhalve niet met slechts 75% van de stemmen genomen worden.

Het Hof Amsterdam vernietigt echter het vonnis van de voorzieningenrechter. Het Hof oordeelt dat het belang van de B.V. in het onderhavige geval ertoe leidt dat toepassing van de ontslagclausule uit de aandeelhoudersovereenkomst naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Conclusie

Het beginsel van redelijkheid en billijkheid is van invloed op de mogelijkheid voor aandeelhouders om een beroep te doen op een door hen gemaakte afspraak.

Het  beginsel van redelijkheid en billijkheid is vastgelegd in de wet (artikel 2:8 BW):

  1. Een rechtspersoon en degenen die bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen  naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
  2. Een tussen hen geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Deel bijdrage: